De blije pensionado
Artikel

De blije pensionado

Het pensioenfonds voor de bouw gaat de pensioen stevig verhogen. Nu de rente overal gaat oplopen blijkt er voldoende ruimte voor (inhaal-)indexatie. Lees hier het artikel van de NOS.

Maar plotseling is er dan ook weer de vraag: waarom moeten we eigenlijk naar een nieuw pensioenstelsel?

De WTP (Wet Toekomst Pensioenen) veroorzaakt al een tijdje veel rumoer. Sociale partners en het kabinet sloten een aantal jaren geleden een Pensioenakkoord (2020) en nu ligt het wetsvoorstel in de 2e Kamer.

Ongelofelijk veel is er over dit akkoord en over dit wetsvoorstel geschreven. Één doelstelling wordt alvast niet gehaald: eenvoudiger wordt het niet.

Maar wat dan wel? Ik veronderstel dat er geen weg meer terug is. Het oude stelsel (volgens kenners één van de beste pensioensystemen ter wereld), stond al jaren onder druk. Het grootste probleem zit hem in het feit dat het een garantiesysteem is (al bleek die garantie dan ook niet in alle gevallen spijkerhard). Dat bleek ook wel in de afgelopen jaren, omdat juist door die rekenregels er nauwelijks ruimte was voor indexatie.

Volgens die vastgestelde rekenregels moet een pensioenuitvoerder voldoende geld ’in kas’ hebben om ook aan de garanties te kunnen voldoen (buffers). En dat geld kan niet worden gebruikt voor een meer risicovolle belegging (dus meer rendement) en ook niet voor indexatie. Daarbij komt dat de (internationale) rente al langjarig erg laag was (en dus invloed op de dekkingsgraden) en tegelijkertijd worden we gemiddeld allemaal snel veel ouder. Dat bij elkaar maakt dat het oude systeem niet de flexibiliteit kan geven, die deelnemers er van verlangen.

Bijkomend probleem: het huidige systeem is eigenlijk gemaakt voor werknemers die langjarig (soms hun hele leven) bij één werkgever of in één branche werkzaam zijn. Maar die wereld verandert ook heel snel en het huidige pensioensysteem kan daar wat moeilijker mee om gaan.

En het nieuwe systeem dan? Dat moet dan eigenlijk meer flexibiliteit gaan kennen en we gaan van één grote collectieve pensioenpot naar individuele arrangementen (een persoonlijke pensioenpot). Daarnaast verdwijnt de ‘harde’ garantie. (Voor de niet ingewijden: we gaan allemaal naar beschikbare premieregelingen, i.p.v. eindloon- of middelloonregelingen). En: zeker niet onbelangrijk: we stappen af van de doorsneepremie. Die doorsneepremie zou ongelijkheid met zich meebrengen tussen generaties. Ik deel die mening overigens niet, want elke deelnemer is in zijn carrière een keer jong en een keer oud(er), dus dat zou zich moet uitmiddelen.

Het nieuwe systeem kent straks andere rekenregels omdat die buffers niet meer (in deze mate) moeten worden aangehouden. De voorstanders schermen nu met de grote voordelen: “er kan sneller geïndexeerd worden”. Het eerlijke verhaal is dat het ook de andere kant op werkt: bij tegenvallers wordt er sneller gekort.

Het grote probleem zit hem in de transitie. De overgang van doorsneepremie naar niet doorsneepremie zou om en na de € 70 miljard gaan kosten. Maar niemand weet wie dat gaat betalen (en hoe). Daarbij is er veel juridische onduidelijkheid (of enigheid zo u wilt) over het verplicht ‘invaren’ van het oude naar het nieuwe systeem (en het recht om individueel bezwaar te maken).

Al met al nog geen gelopen koers v.w.b. de transitie en de uitvoering, maar deze wijziging gaat niet meer van tafel.